Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], [8]Maar Gij, o HEERE! kent mij, Gij ziet mij, en proeft mijn hart, [9][dat het] met U is. [10]Ruk ze uit als schapen ter slachting, en [11]heilig ze tot den dag der doding. 8. Met deze betrachting richt zich de profeet op, sterkende zichzelven door de goede conscientie en het geloof van Gods voorzienigheid. 9. Of, [dat] met U [is], of, [hoe hetzelve] tegen, of met U [is]; dat is, Gij weet dat ik het oprecht en getrouw met U houd, en mij van valsheid en boosheid afzonder, en dat ik daarom lijden moet. Vergelijk Gen.5:22; Hos.9:8; Micha 6:8, met de aantekening. 10. Anders: henlieden ruk Gij weg; te weten als schapen, onvoorziens, van de kudde om te slachten. Dit gebed van den profeet is inderdaad ene profetie en leer van de haastige en onvoorziene verandering van het tijdelijk geluk der goddeloze huichelaars en vervolgers der vrome profeten, voornamelijk zijner landslieden en Anathoth. 11. Dat is, zonder hen af, schik hen, bereid hen. Vergelijk boven hfdst.6 vs.4.